zondag 27 november 2016

Maku mô zô 幕妄想 : hou jezelf nooit voor de gek

De Japanse term maku mô zô 幕妄想 is afkomstig van een Zen-meester die zijn leerlingen op die manier met beide beentjes op de grond wilde zetten."Maak je geen illusies", letterlijk : "scherm je af (maku) voor valse (mo) gedachten (zo)" De voormalig toetsenist van Roxy Music, Brian Eno, heeft dit tot zijn wapenspreuk gemaakt, maar ook in de wereld van de judoka ben ik het tegengekomen, bij Syd Hoare, 8e dan en geprezen judo-historicus.

Judoka hebben nogal eens een handje van een gebrek aan realiteitszin, helaas. Mensen kijken tegen hun eigen kunnen veel te optimistisch aan. Natuurlijk is het belangrijk om positief te zijn en jezelf niet de grond in te praten. Judoka met gevoelens van minderwaardigheid kunnen soms zo bang zijn voor wedstrijden of zelfs randori, omdat verlies een deuk in hun persoon slaat, en dat is zeker niet goed. Ook dat is een illusie koesteren, namelijk dat je niks bent. 

Over het paard tillen

Maar de andere kant komt zeker zo veel voor, bij judoka, bij coaches en bij mensen die het topjudo willen begeleiden. Men ziet niet in dat wedstrijdresultaten die geen constante lijn vertonen, misschien redelijk toevallig zijn. Judoka die Nederlands kampioen worden, worden door de meeste mensen hoog ingeschat. Maar wat zegt het om één keer op het podium te komen en daarvoor en daarna er vér uit de buurt te blijven? Als je nou de ene keer nummer één bent en andere keren twee of drie, vooruit. Maar als het nooit iets van eremetaal is, dan kan men die ene uitblinker beter als gelukstreffer zien, dan jezelf echt een topjudoka te noemen. Dan kan een zwarte band ook onnodig trots maken. Wees eerlijk, van hoeveel NK-kampioenen horen we nooit meer zo veel? Uiteraard zal bij nader inzien blijken dat die ene keer alles mee zat: de loting, de afwezigheid van de gedroomde kampioenen, de scheidsrechters die eens niet moeilijk deden, en vooral: een beetje geluk in het spel. Om dan te roemen op het succes is niet zo realistisch, net zoals het ook niet serieus is om altijd de loting, de scheidsrechters of een sterk deelnemersveld te noemen als redenen waarom iemand nou nét niet op het podium kwam. Elke keer... 

Ik heb uiteraard niet zo veel verstand van wedstrijdjudo, maar ik zie wel dat er heel wat judoka enigszins over het paard worden getild door hun omgeving en dan soms echt tegen elke realiteitszin, gaan dromen van Olympisch goud of zo. De rankings van het internationaal judo werken wat dempend op illusies, omdat je daarbij echt wel op meerdere toernooien op het erepodium moet komen, maar zelfs daar kunnen enkele toevalstreffers op toernooien die hoog aangeschreven staan, het beeld vertekenen. Zodat de veelbelovende judoka 'toevallig' nét altijd tekort komen op toernooien waar echt 'iedereen' is. 

Topjudoka in eigen land?

In het eigen land is de illusie soms nog groter. De JBN heeft afgelopen zomer allerlei judoka geschikt geacht voor een RTC-traject richting de top, die via de districtskampioenschappen naar het NK mochten. Waarbij men blijkbaar vergeet dat er in sommige klasses al een NK-ticket te verkrijgen is als je de mat op stapt. Kleine groepen deelnemers, laag niveau, en vooral: veel kinderspel. Lichte jongens van 16 die kampioen in de -21 worden, dan is er toch iets aan de hand, of niet? Mag daarbij hardop worden gezegd dat je mensen een illusie aanpraat als je dan zegt: "dan ben je dus wel heel goed?" Zou de realiteit niet zijn dat er gewoon te weinig tegenstanders van niveau zijn?

Bij heel wat realistische judokenners in den lande bestaat niet voor niets de indruk dat het de laatste jaren hard achteruit holt met het niveau van de DK's en NK's...en als je kijkt wie er zo te zien niet zo'n trek hebben om in Papendal te trainen en dan nog liever ons land helemaal verlaten... waar is die top dan eigenlijk nog? En waar is die over 5 jaar?
Syd Hoare beschrijft deze wedstrijd-overmoed in zijn zeer lezenswaardige boekje Judo Strategies uit 2002.
"De moderne tendensen in de sport moedigen aan tot zelf-bedrog. Een gelukkige winst tegen een goede man of een gemakkelijk toernooi wordt overrated, vooral in de media en de judoka die de wedstrijdjudoka omringen in de eigen club." (pag. 30)
Maku mo zo

Om de illusies te overwinnen, moeten judoka misschien de vleugels uitslaan en ook trainen buiten de eigen club als ze denken zo goed te zijn. Ga maar vaak trainen met de échte top, en doe niet alleen een leuke stage in de Kodokan, maar misschien meer in Korea of Rusland, of aan een Japanse topuniversiteit - als je durft. Als ze daar werpvlees blijken te zijn op een echt zwaar toernooi of bij randories in een andere trainingsgroep gewoon gesloopt worden, moeten ze waarschijnlijk nog eens flink aan de bak. En voor de JBN en de zogenaamde judotop geldt: schep van tevoren niet op over hoeveel (Olympische medailles) ons land gaat meenemen, als je eigenlijk wel weet dat ze in Rusland, China en vooral Japan wel even een ander kaliber op de mat hebben staan. Dan weet je dat je veel geluk moet hebben, en niet vooraf in de Telegraaf je roem moet halen als je naderhand moet uitleggen waarom het wéér niet gelukt is. Maku mo zo.

Ik ken zelf een paar judoka die ik bijna overal zie winnen met bovendien ook verrassend goede technieken. Ik denk dat er een paar talenten in ons land underrated zijn (al zijn die ook nog jong dus wie weet...) Eén van hen is kampioen zowel in kata als bij allerlei wedstrijden. Dát vind ik dan bijzonder, iemand die all round is!
Een ander volg ik met plezier, al jaren. Ik blijf me verbazen dat hij met meerdere tokui waza ook op zware toernooien judoka met een ippon op de rug gooit. Maar omdat deze man behoorlijk bescheiden is en gewoon zijn studie doet zonder overdreven ambities, valt hij niet op, en wordt hij zelfs bij de JBN nauwelijks genoemd - gesteld dat hij sowieso de kans al krijgt, want er wordt momenteel meer gekeken of je verplicht meetraint, dan dat je talent hebt. Zo houden we ons voor de gek met matige talenten die een dik ego hebben, en zien we de echte talenten niet die zich koest houden of naast hun judo ook nog willen leven. Maku mo zo...

En laten we het maar niet hebben over de JBN zelf. Wat ik acht uur geleden schreef over de bestuursverkiezingen, is volgens mij een opeenstapeling van illusies, mislukkingen, politieke spelletjes waarbij mensen elkaar meer dan eens flink beschadigd hebben, met als gevolg dat de JBN een stuurloos schip geworden is. En zelf maar denken dat het een top-organisatie is. Maku mo zo... Het vele goede wat bij de JBN gebeurt, is iets van de clubs en de verenigingen waar mensen gewoon zonder idiote ambities en vuile spelletjes plezier beleven aan het spel. Gelukkig dat dát er is, daar doen we het voor, niet voor opgeklopte lucht.

zondag 20 november 2016

Kyû (級)

Kyû (級) is een Japanse term die we kennen van het judo, maar ook wordt gebruikt op de weg van de thee (chadô), het bloemschikken (ikebana) het Japans schaken (go en shogi) en alle andere activiteiten die te maken hebben met graden of het niveau van de kunst of het toepassen van vaardigheden. Kyu 級 betekent dan ook: graad, rang, classificatie.

Het Japanse Kanji heeft als radicaal (basisbestanddeel) 糸 wat 'draad' betekent. Het andere deel betekent 'verenigen'. Kyu is in plat Nederlands dan ook: de eindjes aan elkaar (leren) knopen. Elke graad weer een draad erbij, zou je kunnen zeggen. Weven. Maar in de Japanse taal is het karakter altijd verbonden met een rang of klasse. Typisch voor een Aziatische samenleving die niet (zoals de onze) sterk hiërarchisch is ingericht, en waar men mij vertelt dat je in Aziatische talen vaak zelfs onderscheid moet maken in rand en stand bij het aanspreken van mensen. Rei en beleefdheid, verbonden met iemands positie.

In de Japanse gevechtskunsten is het kyû-niveau alles wat nog niet de zwarte band heeft gehaald. Dat wil zeggen: de echte beginners hebben zelfs geen kyu-graad en die heet dan mukyu (無級): "geen kyu". 
De gekleurde banden voor de kyu-graden zijn door Jigoro Kano zo ingevoerd en zelfs door hemzelf naar Europa gebracht een eeuw geleden. (En het is dus géén westerse vinding deze keer!) Toen ik aikido deed, merkte ik daar al snel dat daar het focussen op graden en examens soms zelfs neurotische trekken aanneemt (net als de anciënniteit die er mee samenhangt) en ik hoor van een aikidoka die nu shodan heeft, dat er een enorme pressie is om door te gaan naar de volgende graad (wat dan ook nog eens een kostbare zaak is, heel wat anders dan het judo-examenbriefje). Tsja, geen wedstrijden willen maar wel willen 'presteren' - zo ontspannen is men dus ook niet... Maar in kendô en aikidô zie je aan de buitenkant niet welke graad iemand heeft. Iedereen onder shodan heeft een witte band om en de yûdansha, 有段者, letterlijk: de "dangraadhouders", hebben dus de felbegeerde zwarte band om. 

In het judo schiet het soms nog wel op met de doorstroming in welke kyu 級 je zit, maar dat is niet overal zo. In Duitsland en andere landen hebben ze meer kyu-graden en dragen judoka tot aan de blauwe band ook 'tussengraden', vergelijkbaar met onze slippen. Dan hebben ze achtereenvolgens een wit-gele band, geel, geel-oranje, oranje, oranje-groen, groen, groen-blauw en dan pas blauw en bruin. Maar als je go speelt, heb je wel dertig kyu-graden dus... 

Men zegt wel dat de kleuren van de band steeds donkerder worden, omdat de obi nooit gewassen wordt. Vandaar dat het van wit naar zwart gaat. Het is leuk bedacht uiteraard, maar ik vind het van weinig klasse getuigen dat men 'vordering' koppelt aan 'vuil'.

De judoka die op het kyû niveau zitten, noemt men vaak mudansha (無段者), letterlijk: (nog) geen danhouders. Na dat begeerlijke danexamen worden zij shodansha (初段者) en of ze dan nog verder opklimmen, dondert dan niet meer, ze heten dan voortaan yûdansha (有段者), danhouders.

Kyu-graden worden geteld met de Japanse cijfers van één tot tien, maar dan wel in omgekeerde volgorde: de laatste graad voor shodan is altijd nummer één.
* 10. Jûkyû (十級:じゅうきゅう)
* 9.  Kukyû (九級:くきゅう)
* 8.  Hachikyû (八級:はちきゅう)
* 7.  Nanakyû, Shichikyû (七級:ななきゅう, しちきゅう)
* 6.  Rokkyû (六級:ろっきゅう)
* 5.  Gokyû (五級:ごきゅう)
* 4.  Yonkyû (四級:よんきゅう)
* 3.  Sankyû (三級:さんきゅう)
* 2.  Nikyû (二級:にきゅう)
* 1.  Ikkyû (一級:いっきゅう) Nota bene 初級, (shokyû) kennen we niet, terwijl de eerste dan niet ichidan (段) is, maar dus wel shodan (初段)!

zondag 13 november 2016

Goede en slechte agressie

Er zijn mensen die beweren: "agressie is inherent aan elke lichamelijke contactsport en wordt door de deelnemers ook beoogd."
Agressie kan men omschrijven als:
"Een agressieve handeling is een gedragshandeling, niet een houding of emotie. Een agressieve handeling betekent het beschadigen of verwonden van een ander levend wezen die niet beschadigd wil worden. Belangrijk daarbij is, dat een agressieve handeling zo bedoeld  moet zijn door de agressor."
Daarbij de kanttekening:
"Per ongeluk iemand verwonden, is geen agressieve handeling als het sleutelbegrip van de intentie ontbreekt. Dat belangrijke element van de intentie heeft - begrijpelijkerwijs - het onderzoek naar agressie in sport wat ingewikkeld gemaakt, omdat het moeilijk te bepalen is wat iemands intenties is aan de hand van zijn gedrag."
Opgemerkt moet worden, dat agressie niet alleen fysiek is. Ook verbale agressie is iets wat beteugeld moet worden. Zeker in onze tijd komt daar nog eens virtuele agressie bij, via de vele sociale media. De intentie waarmee dit wordt gedaan, maar ook de remedie die judo biedt, zijn daarbij echter zeer vergelijkbaar. In die zin kan er geen onderscheid zijn tussen fysieke en geestelijke agressie, en de effecten bij degene die erdoor benadeeld wordt, zijn ook vergelijkbaar.

Onderscheid tussen goede en slechte agressie

Agressie in de sport kan men in twee hoofdcategorieën onderscheiden:
1. Vijandelijke (slechte) agressie: opzettelijk een ander schade toebrengen
2. Instrumentele (goede) agressie: de 'beschadiging' van de ander is onderdeel van het spel of de wedstrijd.

De context is dus belangrijk. In zachte gevechtskunsten zoals judo, maar ook de hardere sporten als MMA en alles wat daar tussenin zit, zit een element van instrumentele agressie. Het is geen schaken waarbij je elkaar niet aanraakt al kan bij niet fysieke sporten de morele agressie weer sterker zijn. 
Maar belangrijker om agressie te beoordelen is dus de intentie. Daar komen we later op terug want dat is wezenlijk voor judo. 

Voor de publieke opinie is er nog een ander onderscheid. 
1) Omdat we judo (of vechtsport) doen, zijn we geneigd om meer agressief gedrag te vertonen. Er ontstaat zoiets als een 'vechtersmentaliteit' die ook in andere onderdelen van het leven doorwerkt. Deze gedachte gaat er dan van uit dat de judoka die op de mat normaal niet 'vijandelijk' agressief is, dat in het alledaagse leven wél zou zijn. Buiten de mat is 'instrumentele' agressie immers niet aanwezig. Zo'n gedachte gaat er enigszins van uit dat judoka en vechtsporters een mentale dubbelheid zouden hebben. Deze gedachte wordt dan ook weinig serieus algemeen aangenomen, het is meer iets voor mensen die geen vechtsport doen (of kennen) en die bang zijn voor de kracht van een vechtsporter. Sommige goedbedoelde t-shirts doen ook alsof: "Raak me aan en je eerste judoles is gratis" en zo.

2) Judo (of vechtsport) neigt er toe om minder agressief gedrag te vertonen. De beoefenaars leren hun natuurlijke vechtersmentaliteit te beheersen en zijn net als militairen in staat om (dodelijk) geweld toe te passen, maar doen het uitsluitend binnen de context van het eigen 'spel'. Daarbuiten zijn ze juist beheerster dan anderen. Deze gedachte is de reden voor gesubsidieerde projecten van geweldbeheersing waarbij bijvoorbeeld Marokkaanse jongens die iets te veel agressie vertonen, mogen gaan kickboksen. Niet om ze vervolgens nog gevaarlijker te maken natuurlijk... 

Nu is het wel zo dat onderzoek heeft aangetoond dat beoefenaars van gevechtskunsten méér gebruik maken van louter instrumentele agressie, als de betreffende sport/weg meer aandacht schenkt aan zaken als respect en opvoeding, of fair play. Hoe meer regels, zo blijkt, hoe beter. Men leer daardoor omgaan met grenzen en het bestraffen van overtredingen in wedstrijden geeft een antenne daarvoor in het dagelijks leven. Bovendien blijkt agressie een probleem voor mannen, wat volgens onderzoek niet zozeer te maken heeft met mannelijke hormonen als testosteron, maar wel met het ego. En dat is zowel een hormonale als een moreel-opvoedkundige kwestie.

Opvoedkundige aspecten en judo

Zoals eerder aangegeven, is de intentie of motivatie bepalend in hoeverre men kan spreken van 'goede' (instrumentele) of 'slechte' (vijandelijke) agressie. 
De intentie of motivatie is iets wat niet gestuurd wordt door testosteron, maar door sociale en culturele factoren, en die worden op hun beurt weer voor een groot deel bepaald door de mate van opvoeding. (Hoewel men in onze tijd wat klaar is met de klassieke verlichte opvattingen van Rousseau dat opvoeding allesbepalend is, die theorie houdt gewoon geen stand in de praktijk waar ook wel-opgevoede mensen ontsporen.)

Waar kan opvoeding de nadruk op leggen? Op het temmen van het ego. Het onderzoek naar de werking van testosteron, komt er op uit dat dit (geslachts)hormoon tot 'haantjesgedrag' kan leiden, maar niet in de zin van geweld, maar in de zin van dominantie, status, overheersing van het eigen ikje. En bij pubers waar de hormonen extra gaan opspelen, kan dat gedrag binnen sommige culturen leiden tot geweld en agressie, want groepen mannen/jongens die allemaal de baas willen zijn, gaan zich fysiek meten. Dat is dan geen agressie, maar geldingsdrang.

Voor zulke jongeren kan judo een enorm instrument zijn omdat judo in het opvoedkundige aspect niet het ego maar het gemeenschappelijke als doel/oriëntatie heeft. Dan moet men de judoka uiteraard niet opvoeden tot een wedstrijdjudoka die tegen elke prijs wil winnen, of die als sommige 'topjudoka' een enorm ego tentoon willen spreiden. Onderzoeken laten zien dat hoge levels van egocentrisme in de sport, ook leiden tot asociaal gedrag waarbij de ander moet wijken voor het ik, en desnoods met geweld - lees: agressie waarbij de ander schade kan ondervinden.

Judo als tegenwicht tegen egoisme en testosteron-explosies, is een opvoeding van respect voor de ander, onzelfzuchtigheid, het leren waarderen van de zwakkeren, en het afzwakken van een mentaliteit van winnen. Leren verliezen en vallen in judo is een antigif tegen agressie. 
Uiteindelijk is dus het doel van judo in deze, om een bepaalde gedragsverandering teweeg te brengen als er sprake is van 'slechte' agressie, en door de training zelf of de sfeer van de sportschool het karakter van de judoka bij te schaven zodat deze zelf gaat inzien dat beheersing en respect beter is dan het botvieren van het ego. Gedragsverandering zit uiteindelijk van binnen en om iemands intenties en bedoelingen op de juiste manier te richten is een nobele maar moeilijke taak. De judoleraar heeft een grote verantwoordelijkheid...



Bron
Een artikel op een kendo-website. Citaten rondom agressie zelf vertaald en afkomstig uit:
Sport Psychology. David Tod, Joanne Thatcher, and Rachel Rahman. Palgrave Macmillan, 2010.

zondag 6 november 2016

Kata guruma is als leren fietsen


Voordat de afgelopen zomervakantie in onze sportschool begon, keek ik elke week bij een gedeelte van de les voorafgaand aan onze eigen groep. Daarin werd getraind voor het komende bandexamen. Wat die kinderen (13-16 jaar) het meest zwaar leek te vallen, was de derde schouderworp (kata guruma) De twee jongelui die ik probeerde dan wat te helpen, moesten trainen voor hun groene en blauwe band - dus dan moeten ze die toch wel kunnen maken.

Het was verschrikkelijk. Mijn welgemeend/goedbedoeld advies en de tussentijdse demonstraties (kata guruma vind ik persoonlijk een hele leuke worp) leidden niet tot een wenselijk resultaat, en ik heb me wel af zitten vragen waar hem dat nou in zat. Het was niet de juiste pakking hoog aan de mouw voor de trekkende hand. Het was niet dat ze vergaten in te stappen tussen het been van hun uke. Het was zelfs niet dat ze hun schouder en nek niet onder het zwaartepunt van uke duwden (de band). Hoe was het toch mogelijk dat ze kreunend en steunend elkaar op hun schouders wilden trekken en áls dat dan een enkele keer wel lukte, hun uke spartelend en gillend als een zoutzak van hun nek gleed? Oké, uke moest wat meer buikspieroefeningen doen om als een plankje op de schouders te gaan. Dat was zeker niet het geval bij deze lichtelijk overgewichtige kinderen. Het was vaak nog erger, dat tori zo ongeveer bezweek onder het gewicht van de zware uke, en dat beiden dan voor- of achterover op de mat donderden, zonder enige controle voor uke - die ook bij de enkele 'geslaagde' worp ontbrak overigens.

Fietsen

Later kwam het beeld bij me op van een kind dat leert fietsen. Vorige week zag ik de prachtige Japanse film Maborosi, en daarin zat ook een scene van een Japanse jongetje dat leert fietsen zonder te vallen. Ja. Een kind dat leert fietsen, doet dat vaak met kleine hulpwieltjes of aan de hand van een ouder die meerent/-fietst. Waarom? Het kind kan pas 'los' fietsen als het durft te rollen, en daarbij voldoende snelheid heeft om niet om te vallen. Gaat het fietsje te langzaam of is het kind bang, raakt het uit balans en valt opzij. Dat hebben kinderen zo als ze (nog) niet durven, maar ouderen ook weer als ze op latere leeftijd te traag en duizelig worden en daarom maar een driewieler nemen. Rollen = niet omvallen. Rollen = minimum snelheid en lichaams-coördinatie. 

Terug naar kata guruma. Wat bij de kinderen in de les ontbrak was snelheid, durf en lichaamscoördinatie. En daarom vielen ze als kinderen op hun eerste fietsje alle kanten op, maar uke 'rolde' niet over de schouders. Wat het woord guruma immers betekent, een wiel. Een stilstaand wiel kun je niet rollen, maar alleen kantelen. En zeker als uke zo bang is om te rollen dat hij op de 'rem' gaat, d.w.z. zich zwaar maakt in plaats van als een plankje mee te geven (dat is niet hetzelfde als springen). Dan ben je bezig een fiets met lekke banden in beweging te zetten - en dat is zwaar! (Zo voelt het overigens ook als je kata guruma doet met iemand die veel zwaarder is en niet weet hoe hij uke moet zijn. Hoe zwaarder, hoe minder snel in beweging, en hoe dikker de buik, hoe minder strak die staat.)

Oplossingen?

Wat kun je nou doen aan deze mislukte kata guruma oefeningen? Natuurlijk kan de sensei de kinderen leren hoge bogen te springen op een dikke valmat. Dat wordt veel gedaan, ukemi op de dikke mat. Het geeft vertrouwen bij het rollen, overwinnen van angsten voor deze 'enge' schouderworp. Maar springen is wat anders dan op een vrij specifieke manier op de schouders worden genomen. Bij de luchtsprong nemen de kids een flinke aanloop en rollen met een 'zachte buik'. Uke-zijn is een kunst op zich - ik kom daar begin volgend jaar nog eens uitgebreid op terug. Bovendien hebben bijna alle guruma-bewegingen in het judo een dubbele rotatie. Zowel voorwaarts als zijwaarts rollend tegelijk. Al is dat bij kata guruma in een elementaire uitvoering niet per se nodig, het kán namelijk ook als 'rechte' rol indien uke goede buikspieren heeft.
Is het beter om het te doen zoals in het nage no kata, waarbij de stappen een beetje snelheid maken? Ik weet het niet. Uiteindelijk lijkt het er op dat kata guruma alleen slaagt als tori en uke beiden met de juiste mindset/durf, de juiste snelheid willen maken, en daarbij niks vergeten. Juist bij deze techniek komt het er op aan dat zowel tori als uke het echt goed kunnen. Goed oefenen en dan doen. 

Juist ja, zoals leren fietsen...