woensdag 30 maart 2011

Geven en nemen wordt jita kyoei


Op het Judoforum schreef ik gisteren de onderstaande post. Ik vertaal het als een aanvulling op de laatste alinea in het blog ´het geheim van kumikata (1)’ waarin ik schreef over de golfbeweging van energie tussen uke en tori. (Let op: het vervolg komt spoedig!) Dit gaat over jita kyoei, het wederzijdse nut voor beide judoka.
Wederzijds nut tussen uke en tori is, als ze beiden meer dan een formele 'rei' voor elkaar voelen, harmonie in energie nastreven en elkaar tegemoet komen. Dat betekent dat uke als eerste zijn energie geeft, dat tori die neemt en zijn techniek teruggeeft, terwijl uke zijn ukemi neemt. Geven en nemen. Uitwisseling. Als we het hebben over nagewaza natuurlijk.
Het is echte interactie, als het goed wordt gedaan, en beiden zullen elkaar ermee verrijken. Deze oefening zal de judoka tot het juiste gevoel en de juiste mindset brengen om hetzelfde te doen in de samenleving, wat de bredere betekenis is van jita kyoei.

Als ik binnenkort een uitgebreid blog over ‘rei’ publiceer, komen een aantal elementen daarin ook weer terug. Het geheim van judo is gelegen in harmonie, eenheid, wederzijdsheid. Ten dienste van de ander en de hele wereld.

zaterdag 26 maart 2011

Nage no kata (10) Een stripverhaal

Dick Schilder uit Velp (gestorven 2004) was een ouderwetse sensei, zo heb ik van een van zijn leerlingen begrepen. Degelijk, karaktervol, alternatief. Hij wist echter wel wat judo was. Niet alleen technisch, maar ook educatief.
Bij toeval (wat is toevallig voor iemand die redelijk gepassioneerd over judo is?) kwam ik op Marktplaats een boekje tegen van zijn hand. Meteen gekocht uiteraard. Een stripboekje over Nage no Kata, 48 bladzijden. Een privé-uitgave van de auteur uit 1986. Goed, de tekeningen ben ik al eens eerder tegengekomen... die zijn geen Nederlands fabrikaat. Maar dat maakt niet uit. Wie zoveel hart heeft voor kata dat hij een boekje zelf uitgeeft...
Schilder was een sensei die wist dat kata “een fundamenteel belang en een onmisbare basis” vormen. Hij wist echter ook dat al vanaf het begin judoka een zekere weerstand tegen kata ontwikkelden, aangezien randori en ravotten natuurlijk ‘leuker’ is. Ik citeer:
Sommige leerlingen tonen wel eens te weinig ijver om te leren en het nage no kata te oefenen; het wordt door hun als een saaie en overbodige oefening beschouwd. Toch heeft Jigoro Kano, de grondlegger van het judo, bijgestaan door zijn beste leerlingen, gesteld dat het nut van kata niet voor discussie vatbaar is, en hij raadt juist aan om vaak te oefenen.
Met daarbij dan een leuk plaatje van drie jonge judoka die van de mat vluchten als de sensei zegt “Kom judoka, we gaan nu kata oefenen”.

Toch heeft Schilder uitstekend begrepen dat judo vooral opvoeding is, en daarom een eigentijdse vorm verzonnen om jongeren die over hun zwarte band dromen, kata bij te brengen. Eigentijds, in die tijd - 25 jaar geleden. Nu moet je er misschien een 3D-game van maken (uitdaging: wie gaat dat doen?) om jongeren te prikkelen. Toch bewonder ik de opvoedkundige waarde van het boekje. En ik vind het knap dat de technische uitleg ook in alle strip-beknoptheid nog goed blijkt te kloppen ook! Als basis mis je eigenlijk niks. Goed, Otaki en Draeger geven veel meer uitleg, maar wees eerlijk: alleen de echte diehards in het judo nemen dat handboek erbij. Helaas hoor, maar het is de realiteit.

Het is jammer dat het boekje van Schilder niet meer in de handel is. Antiquarisch duikt het nog wel eens op, en dan is het een absolute aanrader!

Hieronder: een bladzijde uit het boekje: Uki Goshi.

zaterdag 19 maart 2011

Katamewaza: voltooiing van judo-interactie

Newaza en tachiwaza

Heel veel judoka zijn vertrouwd met deze twee termen. Je hebt randori newaza (寝技)op de grond, en tachiwaza (立技), staand. Je begint (meestal) op je knieën bij randori newaza en rechtop bij tachiwaza.
Het woord ‘ne-waza’ bestaat uit 寝 (ne) en 技 (waza). ‘Ne’ betekent eigenlijk: “slapen”. Liggen. In het judo: horizontaal judo. Terwijl 立 (tachi) rechtopstaand betekent – je ziet zelfs in het kanji als het ware een poppetje rechtop staan, borst vooruit. Vertikaal judo.

Je hebt dus newaza en tachiwaza als onderverdelingen. Zijn we dan klaar met onderverdelen? Nee. Newaza en tachiwaza gaan alleen maar over de positie van de judoka. Maar het zegt verder technisch en inhoudelijk helemaal niets. Ik heb er daarom niet veel mee.

Technische onderverdeling

Veel interessanter is het technische verhaal. Daarbij gaat het over judoprincipes. Jigoro Kano heeft het ook niet over newaza en tachiwaza, althans, dat is niet zijn interesse. Hij spreekt vaker over nagewaza en katamewaza. ‘Nage’ en ‘katame’, woorden die in heel veel judotermen voorkomen, en in de educatieve principes: nage no kata en katame no kata.

Waar komen deze woorden vandaan? Nagewaza schrijven we: 投技. Nagewaza is ‘werptechnieken’ (van 投げる: nageru). Nage-waza is zoals bekend onderverdeeld in twee groepen: staande worpen (tachi-waza, 立技) en offerworpen (sutemi-waza, 捨身技). Staande technieken kennen we dan in het Kodokan judo als te-waza, 手技, koshi-waza, 腰技, en ashi-waza, 足技. Bekende kost uiteraard.

Tegenover nage waza staat… hoe noemen we dát eigenlijk? Wat de Engelse taal weergeeft met ‘grappling’ is wat in het Japans Katame-waza 固技 heet. ‘Klemtechnieken’ van 固める: katameru.

‘Katame(ru)’ betekent technisch: vastpakken, omklemmen, insluiten, waarmee katamewaza vrij vertaald wordt als: worstelen.
Maar het kanji 固 (romaji soms ‘ko’, soms ‘kata’) heeft nog iets anders. Iets wat bijna tegen de geest van het judo is (au!), namelijk: hard, gesloten, verdedigend. Niet meegeven. Je ziet het al in de gesloten vierkante vorm van het karakter. Het is fixerend, controlerend. En dat kan goed zijn, bijvoorbeeld in het woord danko (断固) wat we kennen van de intellectuele judo-opvoeding, waar ‘vastbesloten’ handelen heel belangrijk is. Sowieso is controle toch belangrijk?
Niet voor niets dat klemmen (kansetsu-waza, 関節技), verwurgingen (shime-waza, 絞技), en houdgrepen (osaekomi-waza, 押込技) allemaal onder de katamewaza vallen. Finale controle. Uke helemaal vastzetten. Maar in bijna alle Japanse combinaties waarin 固 voorkomt, zitten zowel positieve als negatieve betekenissen. In alle gevallen lijkt het evenwel diametraal tegenover het kanji 柔 (ju) van 柔道, jūdō te staan… als je het isoleert is dat inderdaad zo! Daarom moeten we het juiste onderscheid maken… om 固 ook 柔 te maken.

Kano en katamewaza

Jigoro Kano was meer de man van nagewaza. Hij schrijft:
“Toen ik trainde oefende ik een beetje katame-waza, maar toen ik waardering leerde opbrengen voor naga-waza in de tijd dat ik Kito-ryu-ju-jutsu leerde, kwam ik tot de overtuiging dat nage-waza de nadruk zou moeten krijgen in de technische trainingsonderdelen van judo. Dat betekent niet dat ik katame-waza waardeloos zou vinden; integendeel. Maar ik benadruk nage-waza, gevolgd door katame-waza. Dat is omdat het oefenen van katame-waza de vooruitgang in nage-waza in de weg staat, terwijl het duidelijk is dat het eerst leren van nage-waza in een later stadium het leren van katame-waza vergemakkelijkt. Toen ik het Kodokan judo oprichtte heb ik om die reden het oefenen van nage-waza aangemoedigd.” (Mind over Muscle, blz. 28-29)

Dit was volgens Kano meer om educatieve redenen dan principieel. Maarrrr… waarom zou “het oefenen van katame-waza de vooruitgang in nage-waza in de weg staan”?

Katamewaza is judo, punt uit

Vooropgesteld moet worden dat ook het ‘harde omklemmen’ van katamewaza onderdeel van het judo is. Omdat judo nu eenmaal voortkomt uit het jujutsu, maar ook omdat effectieve zelfverdediging niet alleen kan bestaan uit een worp en verder niets. Wie werpt, moet controle houden (niet alleen voor de ippon in shiai). Stel je voor, iemand die je aanvalt, kun je niet neutraliseren zonder hem na de worp in een greep of klem te houden tot de politie arriveert. Niet iedereen kan dat met zijn ‘ki’ mentaal afmaken (grapje). Maar nee, sterker nog: we moeten het vasthouden (woordspeling) en de inhoud leren verstaan.

Principiële verschillen

Om de inhoud te verstaan, moeten we eerst proberen te onderscheiden wat het principieel verschil is tussen nage en katame. En dat is de rol van tori en uke.
Fundamenteel kunnen we dat heel goed zien in de kata die Kano heeft ontworpen, het nage no kata en katame no kata. Katame no kata kwam met name uit zijn ervaring in Tenjin Shinyô-ryû, terwijl zijn liefde voor nagewaza uit Kito-ryû afkomstig was. Beide is judo geworden, maar o zo anders.

In nage no kata is het uke die het initiatief neemt, zijn energie geeft en zo tori in staat stelt om zijn techniek toe te passen. Het principe van ‘ju’ wordt technisch zichtbaar in kuzushi van uke, en het meegeven van tori. Weinig kracht nodig, maar de controle bestaat tot en met de kake/nage fase.
In katame no kata zijn de rollen omgedraaid. Uke is reeds in een positie waarin hij zwak is, dan wel gewoon op zijn rug ligt (gecontroleerd wordt) en tori neemt/houdt nu het initiatief! Het principe van ‘ju’ wordt zichtbaar in controle die soepel blijft, niet met geweld controleert. Misschien is dat wel de reden waarom katamewaza eigenlijk veel moeilijker zijn dan nagewaza! Zachte controle is niet zo simpel. Platpersen, afklemmen en afwurgen gaat op kracht heel gemakkelijk als uke al ligt. Het leerpunt van katame no kata is daarom dat uke profiteert van de openingen die tori laat vallen als hij beweegt en van de ‘zachtheid’ van diens controle. Bij katame no kata moet tori niet te krachtig doen, en uke moet serieus proberen te ontsnappen.

In elkaars verlengde

Nagewaza en katamewaza zijn allebei judo. Jazeker! In zekere zin zou de natuurlijke volgorde van nage- en katamewaza moeten zijn, dat op elke nagewaza een katamewaza zou moeten volgen. Idealiter. Zoals het in zelfverdediging is: na de worp is er een vervolg van de controle. Shiai kan dat oefenen. Als een worp niet meteen ippon is, moet er in katamewaza worden doorgegaan. (ik vermijd om technische redenen bewust het woord ‘newaza’!) Voortgezette controle. Als uke daar (zoals in katame no kata) probeert uit te komen, moet tori wisselen van techniek tot er eindcontrole is in tijd (osaekomi) of onderwerping (submissie, opgave). Maar ja, welke judoka beseft dat dit spel in kata wordt geleerd?

Katamewaza en opvoeding

Als eerste nu terug naar de vraag van Kano: “waarom zou “het oefenen van katame-waza de vooruitgang in nage-waza in de weg staan”? Ik puzzel op die vraag. Het is gissen. Maar als ik kijk naar hoe momenteel de ontwikkeling in het judo is, dan zie ik de invloeden van wat in het Engelse taalgebied ‘grappling’ wordt genoemd. Worstelen, MMA, BJJ, en allerlei vormen van vechten zonder gi. Zoals Okano zegt (zie enkele blogs geleden) is het gi hét onderscheidende van judo. Voor worpen, maar ook voor controle – de meeste katamewaza vereisen een gi. Maar blijft staan dat grappling lekker is, je kunt er onbeperkt ‘stoeien’ en elkaar overal vastpakken om technisch te controleren. Als ik zie hoe het gemiddelde ‘randori newaza’ verloopt, zie je heel veel gebeuren in de sfeer van over-de-mat-rollen, maar zoals dat gebeurt kunnen kinderen ook ravotten op hun slaapkamers. En als er controle is, hoe ‘ju’ is die dan? Is er echt iets van leer-ervaringen, behalve dat men fysiek sterk moet zijn om de ander te kunnen controleren/onderwerpen? Weet tori hoever hij moet gaan?
Nu komt het educatieve punt. Niet alleen is het waar dat elk kind van nature al kan ravotten. Nage waza is veel moeilijker onder de knie te krijgen. Grappling zit in de menselijke natuur, veel meer dan het beheerste ‘ju’ van het werpen. Wie gewend raakt aan de zucht om met controlerend klemmen overwicht te krijgen, kan veel meer moeite krijgen met de ‘zachte’ interactie en het go no sen van nagewaza. Kort door de bocht: in grappling is tori veel te lekker actief en soms dominant-aggressief. De mindset van grappling is ánders en niet bevorderlijk voor nagewaza.
Wie evenwel eerst leert om vanuit nagewaza op een zachte manier te controleren en dát toepast in katamewaza, is niet bezig met grappling zoals een worstelaar, maar als een judoka. Wie het aanvoelt, snapt mijn onderscheid. Je kunt beter beginnen met judo te leren zoals het moet zijn, dan afleren wat het niet is.

Aanbeveling voor randori

Misschien moeten we het randori anders gaan aanpakken. Nu maken we het onderscheid tussen randori tachiwaza en newaza. In tachiwaza wordt eigenlijk nagewaza geoefend, maar meestal zonder vervolg in katamewaza. De logica wordt daarmee doorbroken. Ook wordt zelden gewerkt met staande katamewaza. Het is namelijk een misverstand om te denken dat alle vormen van katamewaza altijd newaza zijn. Osaekomi-waza zijn dat uiteraard wél. Die kun je alleen maar op de grond doen. Maar armklemmen en verwurgingen kun je ook prima staand uitvoeren, en dus in tachiwaza. Wordt zelden gedaan.
Het randori newaza wat begint in geknielde positie is weliswaar aantrekkelijk, maar is géén newaza. Het is half-tachiwaza en eigenlijk niks. Wat we in randori newaza doen is eigenlijk het komen tot katamewaza, en dan slechts een beperkt deel ervan. Zonder de voorbereidende techniek om op de grond / in controle positie terecht te komen.

Wat ik graag zou zien (en beoefenen) is een compleet randori. Beginnen bij het begin. Aanvoelen, kumikata, balans en balansverstoring, debana, tsukuri, tai sabaki, kake en nage. Zeg maar voor het gemak: tachiwaza, maar ik bedoel eigenlijk: nagewaza. En dan tori na de geslaagde worp laten doorgaan naar katamewaza, controle – voor het gemak: newaza – waarbij uke dan als in het kata zijn weerstand biedt tót tori de eindcontrole behaalt, wat mij betreft altijd resulterend in submissie. Dat is pas compleet judo. Wie durft?

Ik ben er van overtuigd dat daarmee de begrijpelijke en logische eenheid van het judo zo hersteld zou worden. En dat we daarin ook als judoka – in de geest van Kano – weer zouden leren hoe zowel nagewaza als katamewaza zachtmoedig en harmonieus zouden zijn. Het samenspel van tori en uke wat voltooid wordt in katamewaza, tot uke zich volledig gewonnen moet geven aan tori, is ten diepste een ping-pong spel van energie, van geven en nemen, van balans en harmonie in alle facetten. Submissie als eindpunt van eenheid.

Moeten we echt wachten tot de derde dan of zo, dat we dit totaal-concept van judo begrijpen? Katamewaza is een prachtig onderdeel van judo. Alleen wordt het net als het kata, op een domme manier geïsoleerd van het judo, behalve in shiai, waar het dan als newaza wordt afgevlagd met een snel mate…

Judo renaissance is een compleet verhaal. Het herstel van de principes, de drievoudige opvoeding, de mentaliteit, maar ook technisch van een judo dat inmiddels bijna verloren is: kata, randori, shiai bij elkaar, maar ook nagewaza en katamewaza bij elkaar.

Elkaars geest sturen

Ik deed een keer de was in een wassalon (enkele tientallen jaren geleden). Het was al laat in de avond, en er waren een paar luidruchtige jongelui op de parkeerplaats en één van hen was duidelijk buiten zichzelf vanwege drugs. Zijn vrienden waren bang van hem en hij had al een aantal keren op de ruiten van sommige auto’s geslagen. Niemand had nog de politie gebeld. Toen ik uit de wasserij kwam en met mijn mand naar de auto wilde lopen, maakte hij dreigende bewegingen. Ik wilde niet betrokken raken in een opstootje, en ik kon zien aankomen dat dit niet simpel te vermijden zou zijn.

In het winkelcentrum was ook een Dairy Queen ijswinkel en die was nog open. Ik ging daar naar toe, zette mijn wasmand daar neer en kocht de grootste ijsco die ze hadden. Ik liep naar de razende en ongecontroleerde jongeman, de hoorn met ijs in mijn uitgestrekte hand, voorbereid om zijn been te vegen als dat nodig zou zijn. Hij pakte de ijshoorn, trok het naar zijn mond, kreeg het ijs over zijn hele gezicht, zijn kleren en ook wat in zijn mond. Zijn humeur veranderde van woedend naar stompzinnig en hij begon te lachen, meer te giechelen. Na die verandering waren zijn vrienden over hun angst heen, ze namen hem snel mee in de auto en verdwenen. Ik pakte mijn wasmand en ging naar huis.

Aldus Richard Riehle op Judoforum 24 Januari 2009. Hij vervolgt:

“Het verhaal hierboven gaat niet over Judo techniek, maar het leert een belangrijke les welke karakteristiek is voor elke gevechtskunst, Judo of Karate of Aikido of wat dan ook. Het belangrijkste deel van gevechtstraining is het leren hoe je iemands geest kunt sturen. Ik leerde het concept van "de geest sturen" rechtstreeks van de grote Aikido meester, Koichi Tohei. Het is een fundamenteel principe in alle vormen van ‘gevecht’, van schaken tot straatvechten, van onderhandelen met een autoverkoper tot het afleiden van een lastig kind. Het is ook een voorbeeld van “mutual benefit”. In dit geval was ik in staat om mij tegen een potentiële aanvaller te beschermen, of hem te beschermen tegen het risico op verwonding door mijn judo techniek. Ik zou zelfs kunnen zeggen dat het een weergave was van "maximum efficiency with minimum effort."

Op 18 maart kwam Richard daar nog eens op terug bij gelegenheid van een verwant onderwerp:

“Het is belangrijk op te merken dat, hoewel ik een afleidingsmanoeuvre gebruikte om een echte gevechtssituatie te vermijden, ik wel voorbereid was om mezelf te verdedigen op elk moment van de ontmoeting. Als hij vooruit was gestapt om me te pakken of te slaan, waren zijn beide benen weggeveegd voor hij zijn aanval had kunnen voltooien. …

Het fundamentele idee is dat we niet moeten zoeken naar een zege ten koste van onze aanvaller. Integendeel, we zoeken harmonie. In dat opzicht proberen we dus eerst om de wil om aan te vallen te neutraliseren, dan de ruimtelijke nabijheid van de aanval, en slechts tenslotte, door het gebruik van onze gevechtskunst, de mogelijkheid van de aanval. De ijsco-verdediging is een voorbeeld van hoe je de intentie om aan te vallen neutraliseert, maar ik bleef met mijn lichaam op voldoende afstand om een aanval onmogelijk te maken, tenzij hij dichterbij zou komen, en mijn zintuigen waren voorbereid om dan mijn vaardigheid te gebruiken om hem (indien mogelijk zonder letsel voor iedereen) een aanval te neutraliseren, als het was voorgekomen.

Harmonie herstellen

Het Aikido-principe is: "Uke heeft altijd gelijk." Dat betekent dat de aanvaller, gegeven de omstandigheden, gelooft dat een aanval gerechtvaardigd is. In zijn geest denkt hij dat het juist is om aan te vallen. In zo’n situatie zijn uke en tori uit elkaars harmonie. Het ideaal is, om een moment te vinden waarin de harmonie kan worden hersteld.

Dit is een fundamenteel probleem met onze idee van wedstrijdjudo. Toernooien gaan over winnen of verliezen, niet over het zoeken van een harmonieuze relatie met de ander. We hebben zo veel nadruk gelegd op winst of verlies, en niet meer genoeg gelet op de meer ideële principes van het judo die door zoveel grote meesters zijn voorgehouden. …

Onze gevechtskunsten behelzen een hoge graad van verantwoordelijkheid ten opzichte van iedereen die we tegenkomen, of het nu in een toernooi is, op straat, in onze familie, of waar dan ook, inclusief in situaties waarin we in een dreiging op straat worden betrokken, zoals bij de ijsco-verdediging.”

-------------------------------

Reflectie van Mitesco


Wat een prachtige bijdrage van Richard Riehle! Niet alleen omdat hij een voorbeeld van effectieve zelfverdediging zonder judo laat zien, maar ook omdat hij vanuit het aikido toepast wat het betekent om niet te redeneren vanuit je eigen geest en vaardigheid, maar helemaal ingespeeld op de ander.
Zijn harmonisatie met zijn ‘tegenstander/aanvaller’ bestaat uit
1) Respect voor de ander, zelfs als hij schijnbaar kwaad in de zin heeft. Maar lees zijn intenties! Juiste onderscheiding is het begin.
2) Proberen de balans tussen jou en hem te herstellen, liefst op een zo geestelijk mogelijke manier – fysieke actie op de tweede plaats stellen!
3) Beseffen dat je verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van de ander. Dat betekent: uiterste beheersing en kalmte.
4) Proberen daarom via een mentaal overwicht, de geest van de ander zó te sturen dat je uitkomt in het midden van elkaars krachtenveld, harmonie bereikt via een geestelijk proces.

Als we in het judo spreken over kumikata, bedoelen we eigenlijk hetzelfde. We tasten elkaars intentie af. We zoeken niet naar geweld, maar naar harmonie met elkaar. We zijn beheerst en kalm, hebben oog en gevoel voor de ander.

Het sturen van elkaars geest via judo techniek, vraagt echter ook een perfect aanvoelen van wie de ander is. Judo kan een geestelijk proces zijn of worden tussen twee judoka, maar het is zeldzaam als judoka zo veel van elkaar voelen dat ze het fysiek judo niet als doel, maar als middel zien om twee mensen tot een eenheid te brengen.

vrijdag 18 maart 2011

Interview met Isao Okano (2)

Bijna een jaar geleden vertaalde ik op dit blog een lang artikel van Isao Okano-Sensei: Het hedendaagse judo zal geen meesters voortbrengen. Gelukkig behoort het tot de best gelezen blogposts hier sinds de start. Het is de moeite waard om ook het jongste interview met Okano ook hier weer te geven.
Op dit moment heeft hij geen officiële taak in het Japanse judo, maar zijn niet-aflatende inzet voor het bewaren van de fundamenten van het judo roepen overal ter wereld respect op. Okano-sensei is nu 67 jaar oud, maar hij staat nog steeds op de mat en heeft een taak op Ryutsu Keizai University, en geeft nog les overal ter wereld. Toch is hij ook somber over het moderne (wedstrijd-)judo. “Ik kan er niet tegen om toe te zien hoe judo verandert in namaak.” Elk van zijn onderstaande stellingen is belangrijk voor het verstaan van de essentie van het judo. ( Februari, 2011, uitgegeven door Gotaro Ogawa)

1. “Losheid” van de judogi

Ik heb heel vaak het idee dat er iets mis is met de hedendaagse judogi. Als je het aantrekt, heb je niet het gevoel van ‘losheid’ of ‘ruimtelijkheid’. Om een voorbeeld te geven: als ik lessen verzorg over Seoi nage, kan ik niet eens mijn pols in de kraag van de ander bewegen, omdat er niet genoeg ruimte is. Dat moet zo niet. Als dingen zo blijven gaan, zullen we niet eens de meest basic judo technieken kunnen doen, en wordt het onmogelijk om echt judo te beoefenen. Het verschil tussen gevechtssporten als sambo, sumo en Perzisch worstelen, vergeleken met judo zit hem in wat je aantrekt. De kleding maakt het grote verschil in de soort technieken die je kunt toepassen.
Judogi hebben hun oorsprong in de Japanse kimono, en omdat kimono los-zitten, wordt het mogelijk om een heel breed scala aan technieken toe te passen, en dat maakt judo onderscheidend. Het “Sho yoku dai wo seisu (klein kan groter overwinnen)” karakter. De gi van het oude jujitsu zat relatief strak, maar het modernere judo bracht juist de judogi met een vollere, lossere dracht. Als de judogi niet meer die noodzakelijke losheid heeft, is dat dodelijk voor de unieke natuur van het judo, en gaat judo er uitzien als andere gevechtssporten, waarvan een gevolg is dat de interesse en aantrekkelijkheid van open-gewichtsklasse wedstrijden (matches) verdwijnt. We moeten bij wedstrijden daarom vooraf checken of de gi wel wijd genoeg is, door er de hand in te steken.

2. Het gebruik van de handen in directe aanvallen beneden de obi

Ik heb zelf niet zoveel internationale toernooien meer gezien, dus ik heb niet echt een idee hoe de nieuwe regels die de directe eerste aanval beneden de obi verbieden, feitelijk uitpakken. Ik was bezorgd dat deze regels het moeilijk maken om Go no sen (een vertraagde aanval te maken, gebruikmakend van de aanval van de ander) te gebruiken, en dus de interesse in open-gewichtsklassen zou verminderen.
Er zijn twee belangrijke methoden om “Go no sen” te doen. De ene is: gebruik de techniek van de ander en keer het tegen hem. De ander is: neemt de techniek op, pas hem aan, en probeer het te benutten voor een techniek waar je zelf goed in bent. Ik heb de indruk dat het met de nieuwe regels niet meer mogelijk is om technieken als Sutemi Ko uchi gari, Kata guruma, of O uchi gari met een greep op het been toe te passen, en dat het moeilijk is voor Sukui nage of technieken waarbij je de ander rond het middel vastpakt en werpt. In dat geval zou het het einde zijn van het ‘klein kan groot weerstaan’ principe in open gewichtsklassen. Ik denk dat er een manier moet zijn om slechts een minimum aan technieken te verbannen.
Maar toen ik iets later in de VS was, en wedstrijden zag, viel me op dat met de nieuwe regels, een heel aantal judoka niet meer naar de benen neigden, maar integendeel harder werkten om een aantal fundamentele judo technieken als Uchi mata, Tai otoshi en Seoi nage te doen. Het was goed om te zien dat judo weer meer authentiek werd, maar aan de andere kant voelde ik dat er minder technieken waren die originaliteit toonden en dat de aanvallende en verdedigende interacties steeds simpeler werden en minder interessant. Ik wil wel in het oog houden hoe de nieuwe regels zich gaan ontwikkelen.

3. Newaza

Newaza [meervoud! M.] zijn wezenlijk voor het judo. Vaardigheid in Newaza verwerven hangt af van hoe je je benen kunt gebruiken en vereist harde training om armen en benen te versterken. Veel moderne judoka weten niets over deze fundamenten.
Als je tegenwoordig naar Newaza in wedstrijden kijkt, zie je een tendens om met je gezicht naar de mat te keren en te wachten tot de scheidsrechter je verlost door “Mate” te roepen. Met dat soort tactieken, zijn Newaza zo goed als dood. Als je je rug naar een tegenstander keert, betekent het dat je van achteren zult worden aangevallen, en dat soort tactieken past in geen enkele gevechtskunst. Je moet met je gezicht naar boven liggen en vechten. Moeten ze niet overwegen om straf te geven aan judoka die zo passief zijn dat met hun gezicht naar beneden op de mat liggen te wachten op hulp van de scheidsrechter? Dat zou één manier zijn om Newaza terug te krijgen op de plaats die het verdient.
Er zijn ook problemen met de scheidsrechters. Zij weten niet genoeg van het proces van Newaza, en dus hebben ze een sterke neiging om de beide judoka weer zo snel mogelijk op hun voeten te krijgen. Als zij een gedegen kennis zouden hebben van hoe het proces van aanval en verdediging in Newaza werkt, zouden zij weten wanneer er stilstand is of niet. Er zijn veel te veel scheidsrechters die er niet veel van afweten, of maar weinig ervaring hebben. Ze moeten eens ophouden met scheidsrechterposities te geven aan zulke mensen. Nu we het toch over scheidsrechters hebben, het is treurig hoe vaak je in internationale wedstrijden ziet dat er ippon wordt gegeven voor technieken die dat niet waard zijn. Er moet echt harder gewerkt worden aan de training en opleiding van scheidsrechters.

4. Riner’s manieren

Afgelopen September in Tokyo bij de open-weight categorie finales van het WK Judo Championships, toen de Fransman Teddy Riner verloor op beslissing, vertelde men dat hij ontevreden was over de scheidsrechtersbeslissing, en van de mat afliep zonder “rei”. Ik was er niet bij om het persoonlijk te zien, maar als de media het goed weergeven, hebben we een serieus probleem. Judo begint en eindigt met “rei.” Je kunt verloren hebben of het oneens zijn met een beslissing, maar zonder “rei” weglopen is hetzelfde als kwaad schreeuwend weglopen.
Gedurende de jaren is het judo in Frankrijk onderwezen zoals het zou moeten, en dus is het te hopen dat dit incident niet over het hoofd wordt gezien. Het zou vreemd zijn, als er in Franse judokringen geen waarschuwing zou worden gegeven aan Riner of als hem geen straf zou worden gegeven. Anders gaat Frankrijks reputatie er aan. Japan zou zelf ook een waarschuwing hebben moeten geven hieromtrent. Veel jonge mensen en kinderen die judo leren, zien dit op teevee. Een “Judo Renaissance” moet in de eerste plaats manieren en respect benadrukken. Japan zou luid moeten protesteren. Als Japan te zwak is in het laten horen van haar mening op een internationaal niveau, zou ze het samen met Frankrijk moeten doen.

------------------------------------------

Nabeschouwing

Het bovenstaande interview gaat natuurlijk veel over wedstrijdjudo. Maar Okano-sensei is wél een autoriteit als het gaat over wedstrijden met zijn eigen wedstrijdverleden. Vergeleken met ons land zou het wat zijn als Geesink zulke dingen had gezegd, alleen moeten we bedenken dat Okano wel honderd keer zo slim is als Geesink en dito wordt geacht.

Okano pleit heel sterk voor de open gewichtsklassen, al verfoeit hij het wangedrag van Riner precies in die klasse. Het goede van zijn pleidooi is, dat iedereen kan begrijpen dat het focussen op gelijk-gewicht en niet op gewichtsverschil, betekent dat het alleen nog gaat om massa/kracht en niet meer om principes. Dat element verdient nog nadere uitwerking (ik houd altijd genoeg onderwerpen over om over te schrijven!).

Okano is één van de weinige Japanse sensei die openlijk pleit voor een ‘judo renaissance.’ Judo moet opnieuw geboren worden. Het huidige judo zal niet overleven, denkt hij. Ik vrees het soms mét hem. Althans, het moderne wedstrijdjudo gaat het niet redden. Misschien wél als leuke sport (*kuch* leuk?) maar niet zoals judo werkelijk moet zijn, technisch en met eerbied voor elkaar als partners.

zondag 13 maart 2011

Wit

Een goed judogi is wit. Op 15 mei 2009 schreef ik hier al: “Een judopak hoort wit te zijn. Wit als teken van zuiverheid van de principes. Geen poespas, want elke judoka is in principe gelijk.” Daar sta ik nog steeds achter. Maar ik wil er nu graag een dimensie aan toevoegen.

Wit mag een uitdrukking zijn van een morele keuze van de judoka. Niet alleen gelijkheid. Het probleem in het judo is namelijk, dat we niet gelijk zijn. Elke judoka is een andere persoon, en we maken ons één met de ander op de mat door in ieder geval van onze judokleding niet zo’n vreselijke modeshow te maken als de rest van onze opgefokte wereld. Merkkleding kan alleen interessant zijn vanwege de kwaliteit, niet vanwege de labels. Er is wat voor te zeggen dat judoka een gi kopen van de club – één merk, desnoods met één badge met de clubnaam er op, al houd ik persoonlijk absoluut niet van badges. Maar er is méér nodig om in harmonie te zijn met een ander. Niet alleen de buitenkant.

Een goed mens zijn

Judoka zijn namelijk niet gelijk, al trekken ze hetzelfde aan. En nu komt het. Het wit zou óók een uitdrukking mogen zijn van innerlijke principes zoals rechtvaardigheid. Echt een goed mens willen zijn. Een mens die ieder ander fundamenteel tot zijn recht laat komen. Een mens die de zwakke tegemoet komt, en de macho’s durft terecht te wijzen met goede waza. Een mens zonder geweld, een mens die zijn oog afwendt van zijn eigen ego en zich open en vrij geeft aan de ander. Het feit dat alle judoka van binnen verschillend zijn, betekent dat je ze niet allemaal op dezelfde manier mag behandelen. Een goede judoka kijkt wie hij voor zich heeft, probeert zich in te leven in de persoon van de ander en wil niets liever dan hem in alles het beste te geven, hem tegemoet te komen, respect te hebben voor de eigenheid van de ander. Pas als je dat eerst gééft, ben je het waard om het ook te ontvángen.

Jezelf zuiveren

Net als een judopak regelmatig gewassen moet worden, zo moet ook elke judoka van binnen eigenlijk regelmatig in de wasmachine. Geestelijk dan wel te verstaan. Zichzelf eens tegen het licht houden als de witte lakens destijds in de Witte-Reusreclame. Ik kan het deuntje nog dromen: “Je kunt vuil voor de zon niet verbergen, hou het wit tegen en het licht en je ziet het…” Toepasselijk. Je eigen judo eens bekijken in het licht van de judo-principes, de zon van de idealen. Jita kyoei: vrede en wederzijds geluk voor iedereen op aarde. Eerlijk onder ogen zien dat we misschien van binnen minder zuiver zijn dan onze pakken. Judo is een weg om jezelf dagelijks te bevragen. Je te laten opvoeden. Wie ben ik, in relatie tot een ander? Wat kunnen wij van elkaar leren? Staat er soms iets tussen mij en een ander, waardoor hij niet van mij kan leren en ik niet van hem? Meestal zullen we er achter komen dat onze eigen ikjes in de weg staan, en dat we er door ons gi aan kunnen worden herinnerd dat we ons daarvan moeten zuiveren. Witter worden. Onschuldiger. Meer puur. Meer mensen die van bínnen echt goed zijn. Met zulke mensen sta je graag op de tatami. In een wit judopak.

vrijdag 4 maart 2011

Kreukelzone

Op slag dood?

Als je wel eens een auto hebt gezien die flink in elkaar zit na een aanrijding, kun je denken: dat was een harde klap! Maar meestal komen de inzittenden met de schrik vrij, zeker als er ook nog airbags ontploft zijn en ze de gordel droegen. De auto zit in elkaar, maar wat je ziet is... de kreukelzone. Het deel van de auto dat er speciaal voor ontworpen is om de kracht van de klap op te vangen en als een propje te verkreukelen.
Hoe anders is dat op een motor of fiets, of de bekende levensgevaarlijke brommobielen. Daar is de kreukelzone bij een aanrijding… de bestuurder zelf. Heel vaak zijn mensen die daarmee een crash maken – zoals dat heet – ‘op slag dood’. Dat wil zeggen, zelfs als het lichaam nog helemaal intact lijkt aan de buitenkant, hebben de inwendige organen zo’n opdonder gehad, dat de persoon in kwestie meteen buiten bewustzijn raakt en sterft.

Klap op je hoofd? Liever niet!

Het lichaam van de mens is in staat om een bepaalde mate van kracht/energie te incasseren. Bepaalde lichaamsdelen kunnen dan nog eens extra slecht tegen harde klappen, reden waarom we best mogen zeggen dat bepaalde gevechtssporten gewoon levensgevaarlijk kunnen zijn. Een lowkick tegen je been is hooguit pijnlijk, maar een klap op je harde schedel geeft de hersenen zo’n opdonder dat de weke inhoud in het harde omhulsel als het ware heen-en-weer klotst. Nog los van de krachten die op de nekwervels worden uitgeoefend bij een dreun tegen het hoofd. Een stoot in de zachtere lichaamsdelen lijkt wel af te ketsen op een stevige sixpack of zo, maar wat daar achter zit… het zijn toch allemaal sterk-doorbloede vitale organen. En dan nog: de energie die de vuist van een bokser van 70 kilo op jouw lichaam uitoefent is exact te berekenen – het is niet niks. Boksen is daarom niet alleen slaan, maar vooral het verdedigen tegen slagen. Anders is het gewoon dodelijk.

Vier veiligheidsmaatregelen van judo

Judo is een totaal andere manier van vechten. Judo kende van oudsher de atemi (de slagtechnieken) en wie het kata als integraal onderdeel van judo beschouwt, weet dat in Nage no Kata de tweede techniek al begint met een aanval van uke in de vorm van… een dreun voor je hoofd. Atemi. Desondanks… Jigoro Kano was vernieuwend in die zin, dat hij het judo ‘veilig’ wilde maken. Het wederzijds welzijn (jita kyoei) is niet gediend met hersenbeschadiging, noch met mensen die op slag dood vallen. En dus bouwde hij in het judo een heel aantal ‘veiligheidsvoorzieningen’ in, die het gevaar op verwondingen tot een minimum zouden beperken. Kreukelzones...

1) Als eerste wordt judo uiteraard op matten beoefend. Waarbij we wel moeten opmerken dat de oorspronkelijke ‘tatami’ qua schokabsorberend vermogen niet veel voorstelden. Maar moderne matten op eventueel ‘zwevende’ vloerconstructies, zijn relatief veilig, zelfs áls je ongecontroleerd zou vallen. Hoe zachter de mat of hoe meer de vloer meegeeft, hoe meer energie van de val wordt opgenomen.

2) Ten tweede kent judo de ‘ukemi’ ofwel: het effectief valbreken. Geen enkele judoka mag zich laten werpen als hij niet kan vallen. Maar wat doet valbreken? Daar is wel meer dan een regeltje in een blog aan te wijden uiteraard. Maar globaal hebben alle ukemi-technieken allemaal dít gemeenschappelijk: de krachten van de val worden afgewend door het lichaam een houding te laten aannemen waardoor de energie verder-stroomt. Vallen in judo is nooit zomaar ‘pats’ vlak neerkomen, want dat is zelfs als je gaat zwemmen nog dodelijk op een wateroppervlak. Judo maakt altijd een rollende beweging, waarbij meer dan de helft van de ‘schadelijke’ energie die het lichaam zou kunnen kwetsen, in de rolbeweging wordt afgewenteld. Letterlijk: af-wentelen. Wegdraaiend. De bescherming van de nek en het hoofd is daarbij een hoofddoel. Armen en benen kunnen hooguit breken, maar kunnen als zodanig veel meer hebben dan de romp en het hoofd. Door de armen flexibel te laten bewegen en als ‘kreukelzone’ te gebruiken (opvouwen/afpetsen) en het hoofd in een natuurreflex te laten intrekken (kin op de borst) terwijl de rug rond wordt gemaakt, zijn de lichaamsdelen waarmee je dodelijk zou kunnen vallen, beschermd. Door het eigen lichaam! Mede daarom is een judopak nauwelijks schokabsorberend. We bewegen flexibeler hoe dunner het is, maar we hebben ook echt geen Michelinmannetjes-gi nodig om onszelf te beschermen.

3) Maar ten derde en vierde hebben we nog principiële judopunten. Drie is: meegeven. Als een bokser iemand met de rug tegen een muur zet en dan een body shot geeft, slaat hij de ander waarschijnlijk dood. Alleen in films sta je dan weer snel op. Als je diezelfde klap in de open ruimte geeft en de ander veert met de klap mee naar achteren, kun je je gerust in je maag laten stompen. Je voelt niets als je maar ver genoeg in dezelfde richting kunt gaan als de vuist wil. Dat is de verdediging van boksen: meegeven en ontwijken. Ga niet tegenwerken! Judo is principieel hetzelfde. Elke energie die op je wordt uitgeoefend, wordt opgevangen door mee te bewegen. Nu is judo als zodanig al niet gevaarlijk qua krachten, omdat de druk altijd wordt gezet met het hele lichaam, via de ‘uitstekende delen’ (armen/benen) en de krachten verder via kantelpunten (heup/schouders) worden verdeeld in de vrije ruimte, maar desondanks is het principe van ‘meegeven’ ook vanuit veiligheidsoogpunt al erg wijs. Minimale energie met maximale efficiëntie (seiryoku zenyo) is óók wáár als het gaat om veilige aanwending van energie en krachten op een lichaam. Alleen in newaza kan het soms iets verder gaan, als de controle op de mat zo ver gaat dat de ander plat gedrukt moet worden. Tsja… je mag het bijna niet zeggen, maar volgens Jigoro Kano is newaza eigenlijk slechts deel van het judo omdat het nu eenmaal moet. Het was niet zijn ‘ding’ zoals we tegenwoordig zeggen. Het ‘meegeven’ in newaza is echter wél mooi als het gaat om rolbewegingen. Niet als het op ‘persen’ aankomt.

4) Maar de beste kreukelzone in het judo is… de kumikata van de armen. De armen en handen voelen niet voor niets alles van de balans van je partner. De vingers zijn de fijnste judo-instrumenten (zie mijn blog ‘Fingerspitzengefühl’ van 25 januari jl.!) maar de armen zijn ook de meest flexibele antennes. Wat voel je in goede kumikata? Niet alleen de eenheid van beide judoka, zoals ik eerder heb proberen uit te leggen. Je voelt ook elke massa-verplaatsing van de ander. Als je partner duwt met zijn volle 70 kilo, voel je de druk. Je schakelt dan razendsnel naar ‘meegeven’ om je techniek voor te bereiden, maar in de eerste plaats ook om zelf je balans te bewaren c.q. te herstellen. Je hara/onderbuik voelt dat je balans in gevaar komt, en herstelt zich door via de hersenen de armen te bewegen om zich te krommen, te laten ‘kreukelen’ om zo te zeggen. Daarmee vang je de meeste energie al op. De verdedigende houding van de benen is ook: niet strak zetten, maar licht krommen en het zwaartepunt iets verlagen. De verdedigende houding vanuit de armen is: de ander niet té dichtbij laten komen, maar ruimte houden (ma-ai) in de veiligheidszone. Zo sturen de armen als eerste de ‘absorptie’ van de kracht, waarna je met stappen de ruimte opnieuw kunt definiëren. Vooral dáárom is stiff-arming onmogelijk judo. Balans en balansherstel wordt bijna onmogelijk óf een kwestie van hele sterke beenspieren. Want alle energie van je partner knált rechtstreeks op het lichaam als je armen stijf staan, alsof je een aanrijding krijgt zonder kreukelzone…

Judo en ideale fysieke opvoeding

Judo is een fascinerend gebeuren. Waarbij begrip van je lichaam, en alle krachten die er op uitgeoefend worden, van wezenlijk belang is. Jigoro Kano beschouwde het niet voor niets als een compleet systeem van lichamelijke opvoeding, veilig en algemeen nuttig. En inderdaad, vergeleken met welke andere ‘sport’ dan ook, is de manier waarop judo omgaat met krachten en energie die het lichaam moet opvangen, bijna een perfect systeem. Zelfs hardlopen is zwaarder, niet alleen qua cardio, maar we weten ook hoeveel schokabsorberende zones de ideale loopschoen heeft (als we tenminste niet zo soepel zijn als een Afrikaan). Balsporten zijn veilig zolang de bal niet door het lichaam hoeft te worden opgevangen, en dan geldt: hoe kleiner de bal, hoe meer energie, en dus hoe meer protectie nodig is. Nee, judo is veilig. Blessures kunnen ontstaan, maar zelden door de techniek als zodanig, maar meestal als één van beide judoka ze niet goed toepast. Juist ja, als de kennis van de fysieke principes onvoldoende beheerst wordt.

Noodzakelijke kennis

Judo zonder fundamentele kennis is net zo onvoorzichtig als rijden zonder gordel, of hard rijden in een oude auto zonder veiligheidstechniek. Als brommer- of motorrijden zonder helm. Eigenlijk weet je bij een judoka al bij de pakking waar het eventuele probleem zit. Wat zich in de ukemi zal vertalen natuurlijk. Relaxte armen wijzen op een lichaam dat soepel zal vallen. In de interactie voel je in je vingertoppen wat de ander doet met zijn eigen veiligheidszone’s. Vaak… helaas… heel weinig. Terwijl we een geweldige kreukelzone hebben, twee soepele armen die tevens onze judo-antennes zijn.


Hierna móet ik natuurlijk nog een keer verder met Hirano en met de geestelijke betekenis van kumikata… nog genoeg te schrijven.